Overgave

Overgave

Als je bent uitgerekt,
je je laatste vezels voelt,
doorschijnend bent geworden,

Weet dan …
dat het licht van een ander
ongehinderd kan schijnen.

Als je niets, niets meer voelt,
het leven, mensen, je naaste
je hebben murw geslagen,

Weet dan …
dat een enkele kus jou
weer adem kan inblazen.

Als je het niet meer ziet,
er geen verleden, toekomst
meer voor je is weggelegd,

Weet dan …
dat altijd het netvlies van
elk ander jouw beeld omvat.

Als er niets, niets meer is,
helemaal niets meer,
rest de ander, alleen.

… en schepping

… en schepping

Na die dagen
dat de zon de aarde blakert,
mensen zij aan zij optrekken

In dagen die volgen …
regen de aarde kust,
akkers gaan bloeien

In dagen die nog komen …
wind de aarde geselt,
mensen elkaar vasthouden,
zich niet laten verstrooien.

In dagen dat dit geweld
doorbreekt het oppervlak
van jouw -mijn- wezen,
worden wij opnieuw geboren:

Schepping die zich openbaart.

Openbaring …

Openbaring …

In deze dagen
dat het zomer lijkt,
dat mensen de ogen opslaan naar elkaar
en zien dat zij niet alleen zijn.

In die dagen
dat de winter, die niet is geweest,
overgaat – zonder lente –
in een eeuwigdurende zomer.

In die dagen,
zal God zich openbaren.

Juist in de zomer die op de winter volgt,
juist in de blik van die ander,
juist in het besef dat wij niet alleen zijn,

Maar met elkaar gaan
en samen deze wereld maken.
In die dagen beleven wij een hemel op aarde.

Op de dag

Op de dag

Na een dag
dat de zon de aarde blakert,
speelt de wind met de laatste zoelte.

Na een dag
dat regens de aarde teisteren,
speelt de grond met het laatste stroompje.

Na een dag
dat orkanen de aarde geselen,
speelt een briesje met een verloren blad.

Op de dag
dat ik iets nieuws ga beginnen,
is het al begonnen, merk je het niet?

Jouw zintuigen

Jouw zintuigen

Twee vertrouwde ogen
kijken, zoeken
mij.

Twee gespitste oren
luisteren, horen
mij.

Twee zachte lippen
vormen zich
naar mij.

Twee zachte wangen
wachten op een kus
van mij.

Al jouw zintuigen
verlangen naar mij,
jouw geliefde.

Jij mens

Jij mens

Als ik jou zie, jij mens,
op de wereld gezet, ongevraagd,
zie ik een mens
kwetsbaar, breekbaar, vol verlangen,
angstig voor het kwaad dat jou kan overkomen,
zoekend naar dat wat goed is,
in eeuwige strijd met elkaar.

Als ik jou in de ogen zie, jij mens,
jij tot in mijn ziel kijkt,
onze harten samensmelten,
er een onzichtbare lijn is die onze zielen verbindt,
dan kom jij, ik tot bestemming.
Dan worden wij mens,
geschapen naar Gods droom.

Jij bent het water en de lucht

Jij bent het water en de lucht

Ik ben de boom, ik ben de zee
ik adem met de winden mee.
Er is geen tijd, geen voor geen na,
alles is een, waar ik ook ga.
(Thich Nath Hanh)

Jij bent het water en de lucht,
jij bent de wind die dan eens zucht.
Ik ga met jou en jij met mij,
de God in ons, elkaar nabij.
Wat komt en was, dat vloeit ineen
in ’t moment van nu, anders geen.
(Poul Gelderloos)

In verbondenheid

In verbondenheid

Ook al gaat de vlucht van de vogel
hoog door de lucht,
toch weet hij zich verbonden met de boom
die verwachtingsvol naar zijn landing uitziet.

Ook al stroomt de beek razendsnel vanaf zijn bron
steeds langzamer naar een breder wordende rivier,
toch zijn de bomen en dieren die haar water hebben gedronken
onlosmakelijk met haar verbonden.

Ook al is het vuur verzengend heet,
verteert het alles wat het tegenkomt,
toch weet het zich verbonden met de aarde en de lucht
die het voeden, en met het water dat het vreest.

Ook al is de boom stevig en standvastig
geworteld tot diep in de aarde,
toch weet hij zich verbonden met de beek waaruit hij drinkt
met de lucht die hij inademt en de vogel die over zijn schoonheid fluit.

Ook al is een mens als een vogel,
als een beek, als een boom of als vuur
toch blijft hij verbonden met al diegenen
die zijn afdruk met zich dragen.

Wees als een vogel, wees als het water,
wees als het vuur en wees als de boom
en weet je verbonden, ben verbonden.

‘Ik zal er zijn’

‘Ik zal er zijn’

Als ik mij realiseer
dat ik telkens zeg,
nog voordat mensen
een beroep op mij doen,
‘Ik zal er zijn’

Als ik mij bedenk
wiens naam zo luidt,
keer ik mij om
word ik stil van het licht
dat ik voor anderen ben.

Dan pas, dan pas
weet ik wie ik was
wie ik ben en wie ik zijn mag:
geen ander dan die heeft gezegd
‘Ik zal er zijn’.