Twee geschenken, voor jou

Twee geschenken, voor jou

Toen ik wakker werd, zag ik ze gelijk liggen naast mijn bed. Mijn twee geschenken voor jou.

Een stukje zelfvertrouwen: omdat mensen soms andere keuzen maken dan jij verwacht. Of ze niet kunnen wat jij had gehoopt. Dat ligt niet aan jou, het is geen afwijzing van je: hun pad is een ander pad dan het jouwe. Deels is de weg dezelfde, maar voor een groot deel ook weer niet. Omdat het voor een deel gelijk loopt, kun je belevenissen en ervaringen delen. Omdat daarna elk zijn eigen weg weer gaat, kun je hetgeen je hebt mogen ontvangen ook weer met anderen delen. Nadat jullie een tijd met elkaar zijn meegelopen, scheiden de wegen zich weer. De ander neemt de ervaringen met jou en de gedachten aan jou met zich mee op zijn verdere reis.

Dat is juist een bevestiging van de onuitwisbare indruk die jij in die ander hebt gemaakt.

Een beetje licht: omdat je het licht soms zo moeilijk kunt vinden. Bedenk dan dat de schaduw waarin je staat wellicht de schaduw is van die grote boom die jou beschermt tegen een verzengende zon. Kijk op de grond en zie het spel dat bladeren spelen met de zonnestralen. Of de wolken laten de voor groei noodzakelijke regen liefdevol neerslaan op de aarde. Realiseer je dan dat het licht er altijd is, ook al zie je het niet, sta je er niet in.

Put daaruit de hoop en de zekerheid dat het licht er altijd is, ook als je het niet ziet.

Sluit deze geschenken in je hart en haal ze te voorschijn op die momenten dat je ze nodig hebt: een stukje zelfvertrouwen als je aan alles om en in je twijfelt, een beetje licht als je denkt dat er alleen maar schaduw is.

Waarom ik jou deze geschenken geef? Omdat we de nacht hebben gedeeld.

De bron van het leven

De bron van het leven

 

De bron van ’t leven

aan ’t hart ontsproten.

 

Doodsakkers pas bloeien

als tranen gaan vloeien,

 

Een lach zielen laat dromen,

zij tot elkander komen.

 

Een traan vuil verwijdert

uit vensters van de ziel,

 

Het licht vrij haar weg baant,

levende twinkeling.

Verlatenheid

Verlatenheid

 

Overdag de hitte,

die maakt mij kwetsbaar.

 

In de nacht de kou,

die kleedt mij.

 

Als je mij wilt ontmoeten,

is dat je bestemming.

 

Alles wat op aarde beweegt,

niets ervan ontgaat mijn oog.

 

Ik heb je opgemerkt,

lang voordat je mij ziet.

 

Verlatenheid is mijn thuis

een ongenaakbare top mijn toren.

 

Als ik val en niet meer kan

draagt mijn angstschreeuw mij.

 

Eens zal ik mijn kinderen dragen …

Wolken die blozen

Wolken die blozen

De dag ontwaakt,
haar lichte armen
strekken zich tot
ze jou ontmoeten.

Boze wolken blozen
met een verlegen blik
bij een streling door
een enk’le zonnestraal.

Boosheid wijkt voor leven
ontwaakt, ongrijpbaar.

Dan begroet een merel,
vrolijk fluitend,
een nieuwe dag
een nieuw begin
een nieuwe zomer

De liefde van de zee

De liefde van de zee

Hij had jarenlang gevaren voordat hij stuurman was geworden. En nu was hij ook al weer lange tijd stuurman, op de wilde vaart. Hij had bewust gekozen voor de wilde vaart: altijd onderweg en nooit van tevoren zeker waar de reis hem zou brengen. Altijd vol verwachting van nieuwe plaatsen en kusten, zeeën en mensen die hij kon ontmoeten. Hij deed telkens nieuwe ervaringen op, sprak andere mensen en maakte kennis met voor hem tot dan toe vreemde gewoonten. Op één vraag kon hij echter nergens antwoord vinden: “Waarom draagt de zee mij toch altijd?”. De zee die woest en wild kan zijn, een grote slokop, ontembaar. Waarom droeg die zee hem telkens naar onbekende bestemmingen?

Op een dag kwam hij aan op een nog voor hem onbekende kust. Zoals hij altijd deed, verliet hij zijn schip om weer nieuwe mensen te ontmoeten, zich te verrijken met nog weer andere gewoonten. Op het havenhoofd zaten drie oude vissers, in stilte uit te kijken over de bedrijvigheid van de haven en de binnenkomende en uitvarende schepen. Een bedrijvigheid die eens ook hun leven had getekend en hen had geketend. Zoals gebruikelijk groette de stuurman deze mensen bij het passeren: hij groette immers altijd de mensen die hij tegenkwam. De blik van één van hen liet hem echter zijn pas inhouden en hij knoopte een praatje met deze vissers aan. Vertelde hen over hoe de zeeën nu zijn, hoorde van hen hoe ze vroeger waren.

Opeens, voordat hij doorhad wat hij deed, stelde hij de vraag die hem al zo lang bezighield: “Waarom draagt de zee mij toch altijd?”. Na de geanimeerde woorden die tot dan hadden geklonken, ontstond een stilte. Uiteindelijk zei de eerste visser dat hij het antwoord op die vraag niet wist, maar dat hij wel wist van de wind. De wind die de zee liefkoost, maar soms ook over haar heen raast en in zijn woede grote stukken uit haar scheurt. Het water in steeds kleinere snippers uiteenrijt totdat hij de druppels hoog kan optillen en met hem meevoeren. Ze verderop nijdig kan neersmijten, opdat de zee weer kan helen. Niet één keer, maar steeds maar weer, onvermoeibaar zichzelf herhalend.
De stuurman herkende deze wind: hij had hem al zo vaak ervaren, zo vaak weerstaan, doorstaan.

Na enkele ogenblikken stilte vulde de tweede visser de eerste aan. Hij verontschuldigde zich dat ook hij het antwoord niet wist: hij was immers maar een eenvoudige visser, die nu alleen nog maar kijkt naar wat eens ook zijn leven was. En zijn ervaringen deelt met hen die eens ook deel uitmaakten van dat leven. Maar, zo zei hij, ik weet wel van de zon en hij begon voorzichtig te vertellen over de zon. De warmte die zijn botten tot leven brengt, de hitte die midden op het roerloze water er toe leidt dat eenieder zich uit de voeten maakt en verkoeling zoekt. De zon die hem het licht in de ogen schenkt. Hij vertelt over het ochtendgloren als de zee ontwaakt, het afscheid van de dag in een schildering. Elke dag weer anders, elke dag weer nieuw.

De derde visser vroeg de stuurman of hij het antwoord op zijn vragen na deze ervaringen al wist. Toen het stil bleef vroeg hij de stuurman zich te herinneren hoe hij zijn schip door die razende storm had heen geloodst, hoe hij op een bladstille dag de hitte van de zon had weerstaan, de visser vroeg hem hoe hij terugkijkt op die aaneenrijging van dagen. Elke dag een nieuw begin, elke dag een, al dan niet, tevreden einde. En de stuurman realiseerde zich toen dat hij in alles wat hij deed de eigen aard van de zee, de wind en de zon heeft gerespecteerd. Dat hij heeft genoten van het lichtspel met het opspattende water, de schoonheid die hij heeft gezien toen het licht van de ondergaande zon de rondvliegende druppels tot diamanten toverde. Hij herinnerde zich de zachtheid van zijn hand aan het stuurwiel om zijn schip door de zwaarste storm heen te loodsen, de zee op de juiste wijze te doorsnijden.
Daarom, besloot de derde visser, heeft de zee mensen als jou lief. Jij wordt door haar gedragen om jouw liefde en respect voor de zee zelf. Want als de zee jou niet zou dragen, wie zou dan van haar schoonheid kunnen genieten en haar kracht kunnen respecteren? Als jij dat niet doet, dan zou de zee niet de waardering krijgen die zij ten diepste nodig heeft en verworden tot een kolkende, allesverslindende chaos. Jouw liefde voor haar beantwoordt zij door jou te dragen. Je wordt gedragen door de liefde van de zee.
Geen van de vissers zei meer iets. Ook de stuurman niet. Zij keken alleen maar naar hun geliefde en zwegen.