Zeg eens, Noembare Onnoembare
Zeg eens, Noembare Onnoembare,
waar ben je gebleven, vind ik jou?
Stamouders, tezamen twee aan twee,
zwetend en zwoegend zochten zij jou.
Maar zij wisten, jij liep met hen mee.
Betovergrootouders van destijds
verankerden jou in hun leven.
Zij bouwden hun godshuizen, altijd
reikend naar jouw tijd die komen zal.
Kinderen, nu en straks, vragen jou
en zoeken een toekomst, lang op weg
naar jou, anderman of andervrouw.
Wij, tussen ik en ons verloren,
fragmentarisch levend, afgeleid
door elke nieuwe indruk, horen
jou overal, vinden je nergens.
Jouw indertijd gebouwde huizen
raken vervallen en verlaten.
Waar kunnen wij jou dan nog vinden?
Zeg eens, Onnoembare Noembare,
Ben je dan nu voorgoed verdwenen?